top of page
domkop versie 1.png

Het was de winter waarin we allemaal afwisselend de hond bij ons in bed namen en ik mijn beurt telkens oversloeg. Aan de ontbijttafel klaagden afwisselende duo’s over de erbarmelijke nacht die ze hadden meegemaakt. Elena en Rémy kon ik verdragen omdat ze beiden te jong waren om verwijten te maken. Maar elke ochtend dat Luna samenwerkte met haar broertje of zusje, ontaardde het altijd in ruzie. Ook nu, terwijl de sneetjes van eergisteren nog in de broodrooster zaten, stak ze het vuur aan de lont.

​

“Wil je soms dat we doodvriezen?”

​

“Ik doe mijn best, Luna.”

​

“Dat zeg je al weken.”

​

“Ik zeg ook al weken dat je moet wachten tot het eind van de maand. Ik kan de tijd toch niet versnellen?”

​

“Je kan het zelf repareren.”

​

“Zo simpel is het niet.”

​

De toast was klaar en ik smeet ze op de borden van Elena en Remy, waarna ik de sneetjes voor Luna en mezelf instak.

​

“Kunnen we niet nog een hond nemen?”, vroeg Rémy.

​

“Twèè honden”, zei Elena. “Anders heb ik er geen.”

​

“We hebben geen extra honden nodig”, zei Luna. “De verwarming moet gewoon gerepareerd worden.”

​

De broodrooster schoot omhoog en ik gooide beide sneetjes op het bord van Luna. Kauwend maakte ze een hoop minder kabaal. Ze mompelde wat, maar raakte gelukkig in de ban van haar gsm en begon met antwoorden op alle berichten van haar vriendinnen. Elena en Rémy voerden onderling een discussie over welk dier de zachtste wol had. Misschien moesten we wel een lama kopen,  zo klonk hun voorstel, die zouden ons pas warm houden ’s nachts.

​

“Geen lama’s in huis”, zei ik. “Met een extra deken slaap je perfect zonder het kou te hebben.”

​

Met die uitspraak lokte ik het protest gewoon uit. We wisten allemaal dat zonder Domkop tegen ons lichaam de koude gewoon niet viel te harden. Zelf sliep ik met drie of vier donsdekens en nog steeds schrok ik ’s nachts wakker door de hevigheid van mijn gebibber. Hoeveel truien we ook aandeden, hoe weinig we de ramen ook openzetten, we leken wel in de sneeuw te slapen, zo kil voelden onze matrassen en dekens aan. Ondanks mijn overduidelijke leugen zei geen van hen er iets van. Ze staarden me alleen aan. Uit medelijden misschien.

​

Tegen tien na acht jaagde ik hen weg van de ontbijttafel. Rémy moest zijn tanden nog poetsen en Elena was weeral vergeten haar boekentas te maken. Alleen Luna moest zich niet haasten om op tijd de bus te halen en bleef in de keuken rustig verder tokkelen op haar gsm. Terwijl ik de borden afruimde, keek ze me strak aan.

​

“Ik doe je wat aan als hen iets overkomt.”

​

“Er gaat hen niets overkomen, Luna. Ik regel het.”

​

“Ja?” Ze stak haar gsm weg en stond recht. “Zorg dan dat er verwarming is. Vanavond nog.”

​

De dwang waarmee ze sprak klonk als de echo uit een vorig leven. Met de ogen dicht hoorde je niet Luna, maar haar moeder praten. Vooral met deze intonatie, de ongeduldigheid, de dwangmatige eis, alsof ze op het punt stond haar spullen te pakken en me te verlaten als ik haar verzoek niet inwilligde. Bijna zou ik nog twijfelen aan mijn eigen geestengezondheid en geloven dat ik niet met de oudste dochter van mijn vorige vrouw sprak, maar met haar geest, achtergebleven op aarde omdat ze geen vertrouwen had in mijn opvoeding van haar kinderen.

​

Haar kinderen.

 

*

Haar kinderen, mijn hond. Zo lagen de verhoudingen in dit huis. Of dat van ons een nieuw-samengesteld gezin maakte, betwijfelde ik. Er werden namelijk geen twee delen bij elkaar gevoegd. Ik kwam er gewoon bij. Domkop verzachtte dat besef alleen maar.

​

De eerste keer dat Greta haar kinderen aan mij durfde voorstellen – we waren dan al vier maanden samen – kwamen ze bij mij op het appartement langs. Greta vertelde allerlei anekdotes over mij en hoopte me daardoor snel populair te maken. Het kon ze alle drie alleen niets schelen, ze wilden helemaal niets van me weten. De enige die interesse kon losweken was Domkop. De hele namiddag speelden Rémy, Elena en Luna met de hond. Ze gingen er wel drie keer buiten mee wandelen.

​

Pas op het einde, toen Greta terug naar huis wilde keren, durfden de drie kinderen me aan te spreken. Want, zo wilden ze weten, wie noemde zijn hond nu in godsnaam ‘Domkop’?

​

Dus vertelde ik hen over de periode toen ik nog als ongediertebestrijder werkte en op een boer zijn erf een hond met tien kleintjes aantrof. De boer was oud en zag het niet zitten voor hen allemaal te zorgen, dus als ik wilde, mocht ik er eentje meenemen. Het lot van de negen anderen liet hij in het midden, maar aangezien hij maar weinig bezoek ontving, leek het me wel duidelijk.

​

Alsof de puppy’s hun dood roken, kwamen ze allemaal op me afgestormd en deden hun best me te overtuigen van hun schattigheid. Een ervan, echter, bleef bij zijn moeder liggen en deed een dutje, totaal zonder besef van zijn nakende einde.

​

“Wat een domkop”, had die boer gezegd. “Slaapt liever dan dat ie blijft leven.”

​

“Dat vond ik zo bijzonder dat ik toch voor hem koos”, zei ik tegen Luna, Elena en Rémy. “De naam heb ik dan maar gehouden als herinnering aan onze eerste ontmoeting.”

​

Rémy snapte het verhaal niet zo goed, Elena raakte afgeleid en Luna noemde me vreemd, maar het ijs was gebroken, het contact was gemaakt. Ik weet nog dat Greta naar me glimlachte. Zou dit ons gezinnetje worden? Zouden we op regenachtige avonden samen gezelschapspelen spelen? Wij, samen, hoeder van een drietal dat benieuwd hun eerste stappen in het leven zette?

​

Mij leek het vooral eng, maar voor Greta wilde ik het allemaal proberen. Voor haar leek geen offer me te veel.

 

*

Het was Elena die als eerste merkte dat Domkop zich vreemd gedroeg. Wanneer ze van school thuiskwam, liep ze steevast meteen naar de hond om hem met knuffels te overladen en dan likte hij haar been. Maar die dag verroerde hij zich niet.

​

"Hij is ziek”, zei Elena.

​

“Hij is oud”. Ik concentreerde me weer op de stapel facturen. “Dan zijn ze loom.”

​

“Hij kijkt alsof hij lijdt.”

​

Ze wees naar Domkop in de mand, die suf uit zijn ogen keek en af en toe een geknor uitstootte. Veel pijn zag ik niet in die irissen van hem. Eerder afwezigheid, het ontbreken van motivatie om iets te doen.

​

“Ga er anders eens mee buiten”, zei ik. “Kijk of dat hem blij maakt.”

​

Bij het horen van die zin, hoorde ik Rémy uit zijn kamer strompelen. Hij schreeuwde dat hij met Domkop wilde wandelen en dat Elena gisteren al geweest was. Nog voor kon ik bemiddelen, verscheen Luna. Ze nam haar broer en zus bij zich en zei dat ze geen ruzie moesten maken. Op haar voorstel liepen Rémy en Elena samen met Domkop naar de voordeur en deden hem zijn ketting aan. Luna volgde en deed zelf haar jas aan. Zonder dag te zeggen, sloegen ze de deur dicht en bleef ik in het huis achter. In die stilte nam ik de volgende factuur erbij en noteerde op welk rekeningnummer ik welk bedrag moest storten.

​

Na vijf minuten stond het drietal opnieuw in de woonkamer. Rémy liep huilend naar zijn kamer, Elena hield een paniekerige monoloog waar ik amper iets van begreep en Luna kwam met haar armen over elkaar bij mij staan.

​

“Domkop is ziek”, zei ze. “Hij moest buiten overgeven. We hebben hem naar binnen moet dragen.”

​

“Hij zal wel iets verkeerd gegeten hebben op een wandeling.”

​

“Hij is ziek, Wim.” Daar schemerde haar moeder weer door. “Hij moet naar een dierenarts.”

​

Terwijl ze dat zei, maakte ze een hoofdbeweging naar Elena, die nog steeds naast haar stond en trilde van angst. Rémy was ondertussen terug uit zijn kamer gekeerd en hield Domkop vast terwijl de tranen over zijn wangen stroomden.

​

“Ik zal morgen naar een dierenarts gaan”, zei ik. “Beloofd.”

​

“Hoor je het?” Luna draaide zich naar haar broer en zus. “Domkop gaat morgen genezen.”

​

Elena en Rémy riepen het uit van geluk en troostten samen Domkop door hem te vertellen dat hij morgen alweer beter zou zijn en ze dan een feest zouden geven. Ze zouden al zijn lievelingskoekjes serveren en hem nieuwe speeltjes cadeau doen.

​

Luna kwam dichter bij me en probeerde haar stem te dempen.

​

“Het is het einde van de maand.”

​

“Weet ik, Luna, wat is dit denk je?” Ik toonde haar alle papieren waarop de woorden ‘herinnering’ en ‘aanmaning’ telkens terugkeerden. “Je wil verwarming, je wil een dierenarts. Dat kost allemaal geld hoor.”

​

Jij moet voor ons zorgen, Wim. Voor ons en voor Domkop. Dat is toch niet te veel gevraagd?”

​

Ze liet me met mijn papierhoop achter en vergezelde haar broer en zus bij het strelen van Domkop, alsof ze hem het laatste sacrament toedienden. Ondertussen haalde ik mijn rekeningmachine erbij en telde alle getallen eens op. Hoeveel van de grens zou ik deze keer zitten?

​

 

*

De dierenarts kon me gelukkig snel ontvangen. Haar wachtruimte was amper gevuld en de weinige voorgangers vertrokken meestal na enkele minuten. Domkop lag al die tijd aan mijn voeten en bewoog amper. Zelfs toen een vlieg rond zijn achterste zoemde, bleef zijn staart op de grond liggen.

​

Binnen tilde ik Domkop op tafel. De dierenarts onderzocht hem van kop tot teen en haalde er verschillende instrumenten bij. Daarmee ging ze steeds zijn hele lichaam af, bleef hier en daar wat langer hangen, en stak ze telkens weg met een weinigzeggend gemompel. Uiteindelijk liep ze naar haar werktafel en schreef er iets op een stuk papier.

​

“Uw hond is stervende”, zei ze.

​

“Domkop?”

​

“Ja.” Ze scheurde het papier en gaf mij het zodat ik duidelijk kon lezen hoe de ziekte voluit in het Latijn heette.

​

“Domkop?”

​

De dierenarts bekeek me en moest in mijn ogen gezien hebben wat ik telkens in de ogen van de drie kinderen zag. Samen met me liep ze naar Domkop. Ze stak hem een koekje toe dat ze in haar schort bewaarde. Traag en ongeïnteresseerd begon hij erop te kauwen.

​

“Het spijt me”, zei ze. “Maar het is ongeneselijk. Daarom is het beter dat we hem laten inslapen. Anders blijft hij in zijn lijden zitten.”

​

Bij die woorden wou ik haar bijna beschuldigen van leugens. Hoezo leed Domkop? De laatste dagen was hij inderdaad stil geweest en kwam hij zijn mand niet uit, maar hoezo duidde dat op een ziekte die niet te genezen viel? Hoe kon zij in godsnaam na een controle van een kwartier vaststellen dat het beter was er nu een einde aan te maken?

​

“Dat kan toch niet”, zei ik. “Hij kan toch niet zomaar doodgaan?”

​

“Niet zomaar. Het is een proces dat stapsgewijs evolueert. In de beginstadia valt het nog te behandelen. Maar in het geval van uw hond…”

​

“En dat is het? U hebt al die instrumenten en u kan niets doen?”

​

“Er is wel een operatie mogelijk”, zei ze. “Maar die redt uw hond niet van de dood. Hoogstens is hij daarna nog een paar dagen springlevend. Maar meer dan die paar dagen wordt het niet.”

​

“Dan doen we dat toch!” Ik kreeg weer moed en nam de poot van Domkop in mijn hand. “Een paar dagen is beter dan niets. Ja, toch, vriend? He?”

​

“De operatie is wel niet goedkoop.”

​

Haar woorden deden me zo verstijven dat Domkop lichtjes huilde omdat ik zijn poot te stevig beetnam.

​

“Hoeveel?”

​

“Negenhonderd euro.”

​

Het bedrag maakte finaal wat al door mijn hoofd spookte. Ik moest de rekening niet eens maken. De bedragen van op mijn keukentafel kende ik vanbuiten en ook het overschot dat ik overhield na de reparatiekosten van de verwarming stond in mijn geheugen gegraveerd. Met deze operatie erbij zou ik er niet geraken. De balans zou negatief worden.

​

“Ik moet het wel snel weten”, zei de dierenarts. “De operatie kan echt niet wachten.”

​

Mijn ziel viel in tien delen tegelijk uiteen, elk van hen met een beeld van de toekomst, maar geen ervan dat me hoop gaf. Ik dacht aan hoe ik zonder Domkop zou thuiskomen en wat ik zou moeten zeggen. Hoe kon ik Rémy en Elena in de ogen kijken met het nieuws dat Domkop niet langer leefde? Dat ik hem hier had laten inslapen?

​

Maar ik dacht ook aan hoe ik samen met Domkop zou thuiskomen en Luna zou moeten bekennen dat er geen geld was om de verwarming te repareren. Hoe we nog een maand in de kou zouden moeten leven. Bovendien zou Domkop een paar dagen later sterven, onze laatste bron van enige warmte in het huis. Wat moest ik dan kiezen? De logica, natuurlijk, zodat ik tenminste één van de twee verantwoordelijkheden kon dragen en ervoor zorgde dat we niet langer als Eskimo’s verbleven. Maar wat had ik nog aan logica?

 

*

Wat zeg je tegen kinderen als ze hun moeder verliezen? In mijn geval weinig. Wat zeg je tegen een vreemde man die zijn vrouw verliest? In hun geval niets.

​

Luna was oud genoeg om de dood van haar vader te herinneren en ving zowel Rémy en Elena op. Met z’n drieën zaten ze dagen aan een stuk bijeen, dicht genoeg zodat ze op elk moment konden knuffelen. Zelf kwam ik af en toe langs en gaf hen eten of vertelde hen dat ze toch echt eens moesten douchen.

​

Verdere communicatie kwam niet tot stand. We woonden dan wel samen, samenleven lukte niet. Elkaar liefde tonen was een wederzijds verlangen, maar ging verloren in de duizenden intenties die op niets uitdraaiden. Elke daad die toenadering zocht werd door de andere partij verkeerd geïnterpreteerd of botweg niet naar waarde geschat. Daarom was het voor ons allemaal makkelijker om na een tijd geen liefde meer te tonen, maar zo vriendelijk mogelijk te blijven, zodat verkeerde interpretaties niet meer voorvielen.

​

Domkop had in dit proces geen duidelijke voorkeur. Zowel ik als de kinderen zochten comfort in zijn aanwezigheid en hechtten ons soms avondenlang aan zijn lichaam terwijl we zijn vacht nat regenden. Als ik er even bovenop kwam, liep hij meteen naar de kinderen en bleef daar tot ook zij opnieuw konden glimlachen. Pas als iedereen in het huis wat vrolijker oogde, ging hij naar zijn mand en dutte er tot etenstijd.

​

Ook dankzij hem verenigden we ons allemaal in de woonkamer. Op momenten kreeg hij zin om te spelen en dan nam hij een kussen of deken uit de zetel en daagde ons uit het terug te pakken. Wanneer zijn provocerend gegrom klonk, kwamen de kinderen uit hun kamer en met z’n vieren probeerden we dan Domkop te verslaan in het gevecht om het kussen of deken. Wanneer hij eindelijk zijn interesse verloor, of het deken simpelweg kapot scheurde, sprong hij terug in de zetel en omringden wij hem allemaal. Dan aaiden we hem en zeiden dat we van hem hielden. Tegen hem zeiden we dat.

​

Alleen tegen hem.

 

 

*

De dierenarts merkte dat ik het moeilijk kreeg. Bijna wilde ze ook mij een koekje uit haar schort geven.

​

“Weet u zeker dat u de operatie wil?”, vroeg ze.

​

Ik wist niets zeker. Ik dacht alleen maar. Aan Greta. Aan de kinderen. Aan Luna. Aan Rémy. Aan Elena. Ook aan Domkop. Aan allemaal. Maar vooral dacht ik aan mezelf, hoe ik dit gezin de dieperik insleurde.

​

Luna had gelijk. Het was inderdaad niet te veel gevraagd, ik moest voor hen en Domkop zorgen zonder daarvoor applaus te verwachten. Maar het lukte me niet. Ik faalde elke dag. Zelfs voor mezelf kon ik amper zorgen. Daarom kon ik Domkop gewoon niet missen. Zonder hem gaapte het gat tussen onze twee afgronden en mistten we de brug die ons verbond. Toch ging hij sterven, was het niet nu dan binnen een paar dagen. Maar tenminste moest ik alles aan doen om het zolang mogelijk te rekken, van die laatste dagen een feest maken zonder dat de kinderen wisten waarom precies. Ik zou het niet zomaar opgeven. Niet deze keer.

​

“Ik snap dat geen makkelijke keuze is”, zei de dierenarts. “Maar het is veel geld. Toch zeker voor een paar extra dagen.”

​

“U snapt het niet”, zei ik en ik begroef mijn gezicht in de haren van Domkop, huilde, schokte, wenste dat ik in zijn plaats kon gaan. “Ik kan niet zonder die hond thuiskomen. Het gaat gewoon niet. Ik heb hem nodig. Mijn kinderen hebben hem nodig. We kunnen niet zonder hem.”

bottom of page