top of page
fogg-unsubscribed-1 (1).png

 

Dit verhaal verscheen in het literaire magazine  "Op Ruwe Planken", 

jaargang 19 editie 1

​

​

We waren allemaal verbaasd toen hij zomaar midden in onze brunch aankondigde dat hij de Berg ging beklimmen. Niet eens omdat geen mens er ooit in geslaagd was, maar vooral omdat we zelfs niet wisten dat hij zich in die discipline interesseerde. Wij waren simpelweg te verrast om er op te reageren. Niemand stond recht met een glas cava om te zeggen: Proost, ik heb altijd geweten dat je het in je had!

 

*

Hadden wij de signalen al die tijd gemist? Onze gemeenschappelijke vriend was namelijk niet iemand die wij sportief hoog inschatten. Misschien dat hij om de zoveel weken wel eens in het bos ging lopen of in een vijver wat baantjes trok, maar klimmen? Een sport zo zwaar dat zelfs de meest geoefende alpinisten met een beetje pech de grond nooit meer terugzagen? Gekkenwerk. Zeker voor onze gemeenschappelijke vriend.

​

Al vanaf de lessen lichamelijke opvoeding op school was het duidelijk dat hij geen atleet in wording was. Zijn tijden op de vierhonderd meter, het aantal kilo die hij boven zijn hoofd kon heffen, de afstand die hij sprong, wierp of in een bepaalde tijd aflegde, allemaal waren ze pover te noemen. In principe was dat geen ramp. Hij maakte nooit aanstalten om de rest te verslaan. Ik herinner me wel dat hij na afloop van de les vaak afzijdig en met een lang gezicht van kleren veranderde. Woei er binnenin dan toch een competitief vuur dat hem nu tot deze krachtmeting had verleid?

​

Het was - nu ik toch aan onze schooltijd terugdacht - niet eens zo onrealistisch. Onze gemeenschappelijke vriend was ook toen al iemand die zijn intenties pas op het laatste moment met de rest deelde. Hoewel wij tijdens middagpauzes dikwijls informeerden naar zijn voorkeur bij de meisjes, bekende hij pas op de laatste dag van het schooljaar dat hij gek was op het meisje met de zwarte krullen. Voordat wij hem vragen erover konden stellen, deelde hij meteen mee dat hij het diezelfde dag nog ging aanvragen. Ook dat was gekkenwerk, vonden wij toen. Geen van ons had de twee ooit samen gezien. Aangezien hij er niemand over had verteld, waren wij ook niet in staat hem te helpen, door bijvoorbeeld subtiel te informeren of zij hem ook zag zitten. Zo fungeerden wij slechts als getuigen van zijn ‘guerilla-aanzoek’ en keken met open mond toe hoe hij het meisje met de zwarte krullen benaderde alsof de toekomst al bepaald was.

 

*

Door die herinnering verbaasde ik me niet over zijn volgende bekentenis. Op de vraag wanneer hij die Berg precies ging beklimmen, had hij gegrijnsd en vervolgens gezegd: morgen.

​

Opnieuw die golf van ongeloof die door de tuin weergalmde. Morgen! Niemand wist wat te zeggen. We zaten gekneld tussen de ratio dat het onmogelijk was en de vriendschap die ons ertoe dwong in hem te geloven. In dat mentaal dilemma merkte ik een buurman op die even over de haag piepte om te zien waar al die ophef vandaan kwam. Misschien dat hij door de naam van de Berg was geprikkeld, benieuwd naar de ziel die zich eraan wilde wagen.

​

“Je bent toch onwaarschijnlijk!”, zei iemand. “Hoe kom je daar ineens bij?”

​

Of hij ons nu al dan niet iets wijsmaakte, hij had alleszins onze volledige aandacht en het leek me niet waarschijnlijk dat er tijdens deze brunch nog een ander onderwerp ter sprake kwam. Ik nam één van de toastjes waar ik gisteren een hele dag aan had zitten werken en luisterde naar zijn uitleg.

​

“Ik heb me altijd een bergbeklimmer gevoeld.” Hij keek naar boven alsof hij de top nu al zag liggen. “Daarom heb ik dit besluit genomen.”

​

“Heb je al zoveel geoefend dan?”, vroeg iemand anders.

​

“Ik ben er klaar voor, dat voel ik.” Hij deed alsof hij niet aan zijn glas cava geraakte, net zolang tot iemand het hem aanreikte. “Morgen voltrek ik mijn lot.”

​

 

*

En wat een lot: de Berg. Niet moeilijk dat die buurman kwam kijken. Normaal besteedde de media een heel portret aan elke persoon die een poging ondernam. Hoewel de mensheid dankzij de evolutie in technologie en wetenschap bijna alle grenzen van de planeet had afgetast, bleef de Berg een onbereikbare uitdaging. Wetenschappers overal ter wereld hadden tevergeefs gezocht naar een mens die aan alle fysieke parameters voldeed en raamden dat de eerste die erin zou slagen misschien pas binnen tweeduizend jaar geboren zou worden. Nochtans waren er genoeg die in hun succes geloofden en hun kans waagden. Onze gemeenschappelijke vriend werd dus één van hen, die personen die telkens allerlei verwachtingen schiepen en dan achteraf verslagen en onsuccesvol terug naar huis keerden.

​

Ergens was het gek dat zovelen een obsessie voor de Berg ontwikkelden. Qua hoogte kwam hij niet eens in de buurt van de Mount Everest. De moeilijkheid van de onderneming lag voornamelijk in het feit dat de Berg enkel uit een top bestond en dus zonder middenstuk dat het aan de grond koppelde. Die vorm had het gekregen dankzij een prehistorische aardverschuiving die de rest van de berg had opgeslokt en waarbij de grond daarna langzaam terug dicht was gegroeid. De top was al die tijd op een duizendtal meter boven de zeespiegel gebleven, als een herinnering aan het woeste klimaat dat hier voor de ijstijden had bestaan.

​

Hem beklimmen bleef dan ook verleidelijk. Dat niemand er tot nu toe in was geslaagd, versterkte die drang alleen. Van tijd tot tijd vloog er een rijkelooszoontje met zijn helikopter langs zodat hij zo op de top belandde, maar die pogingen telden officieel niet mee. Het moest een uitdaging blijven.

​

 

*

Na alle vragen en uitleg ging onze gemeenschappelijke vriend naar de wc en was er even rust. Er ontstonden groepjes die zich over het huis en de tuin verspreidden. De twee in de keuken hadden het over de vorige klimmer die het had geprobeerd. Een kwartet bij het tuinhuis praatte dan weer over die keer dat onze gemeenschappelijke vriend zijn sollicitatie bij de Verenigde Naties met een gesprek beloond zag, afgezien van het feit dat hij nooit eerder een dag in zijn leven had gewerkt.

​

Ik bleef wat afzijdig van de rest op de hoek van de tafel zitten. Af en toe at ik een toastje en dronk dan meteen van mijn glas. Natuurlijk was ik blij voor onze gemeenschappelijke vriend. Hij richtte zijn pijlen op de sterren, dus of hij er nu in zou slagen of niet, het was bewonderenswaardig dat hij zich niet neerlegde bij de werkelijkheid. Ik dronk nogmaals en dacht na over wat precies me zo rusteloos maakte sinds de aankondiging.

​

Ondertussen kwam onze gemeenschappelijke vriend terug van de wc en passeerde hij in de keuken om nog snel iets tegen het nootjesetende duo daar te vertellen. Nu ik hem zo zag verbaasde het me dat hij zich al die tijd had voorbereid op de Berg en wij er niets van hadden gemerkt. Wanneer was hij in godsnaam gaan trainen? Zo’n reis naar de Himalaya of de Kilimanjaro zou ons toch zijn opgevallen? Alle anderen die zich eraan waagden, volgden een spartaans trainingsregime dat soms bijna twee jaar op voorhand van start ging. En hij was daar allemaal in geslaagd zonder dat iemand zich er vragen bij begon te stellen na een tijd?

​

In de keuken accepteerde hij een olijf die iemand hem aanbood en wandelde dan naar de tuin. Toen hij bijna struikelde over de boord van de deur schoot me iets te binnen.

​

Twee maanden geleden: toen had ik hem nog gezien!

​

We hadden afgesproken met vrienden van vroeger in de jeugdbeweging. Met hen gingen we om de zoveel tijd iets  drinken in een Waalse stad, dicht bij onze vroegere kampplek. Die dag had hij vijf Chouffe’s gedronken, tussendoor wel met af en toe een cola. Op zich was dat geen abnormaal gedrag voor een bergbeklimmer. We hadden het die dag er ook wel afgelopen door onze bezoeken aan verschillende kerken en musea, waarna we nog een wandeling langs de rivier hadden gemaakt. Nee, die drank, dat was niet het vreemde aan die dag.

​

Maar na de rivier, zo tegen een uur of vijf, wilden sommigen van onze groep een ijsje gaan eten. Onze gemeenschappelijke vriend - zoals hij ook onder de oud-jeugdbewegingsleden bekend stond - stemde met veel plezier in. Ook hij voelde zich een beetje uitgedroogd en zag zo’n coupe wel zitten. Met z’n allen gingen we dus op zoek naar een ijssalon en dankzij Google Maps wisten we meteen waar de beste zaak van de stad zich bevond: slechts enkele honderden meters stappen. Bij het omslaan van een hoek bleek dat het salon zich bovenaan een heuvel bevond, we zagen het terras zo prijken op de top. Die laatste honderd meter stijl bergop schrikte ons dus niet af. Tenminste, het schrikte niemand buiten één van ons af.

​

​

*

Tijdens gesprekken over onze gemeenschappelijke vriend viel het me altijd op hoe we alleen maar konden praten over wat hij deed en niet over wie hij was. Op dronken avonden lachten we bijvoorbeeld om onze eigen rariteiten, rode draden in ons gedrag die duidelijk opvielen en van iedereen een beetje karikaturen maakten. Alleen bij onze gemeenschappelijke vriend liep dat wat spaak. Zijn rijbewijs bijvoorbeeld. Terwijl iedereen het al tegen zijn of haar negentiende had gehaald, bleef hij het maar uitstellen. Geen zin, geen nood aan, wat zijn excuus ook was, we zagen het vooral als luiheid. Maar voordat die luiheid deel van onze grappen werd, kwam hij plots aanzetten met een vliegbrevet, dat hem bevoegd maakte om éénmotorige vliegtuigen te besturen. Hetzelfde met zijn reisgedrag. Als hij tijdens het middelbaar al op reis ging, was het naar een camping in Nederland of ergens aan de kust - voor maximaal een week. En dan ineens Papua-Nieuw Guinea, voor twee maanden! Veel lachen is er dan niet aan.

​

Voorbeelden waren er genoeg. Telkens kwam het erop neer dat je een hele tijd niets van hem hoorde en op het einde plots niet om hem heen kon. Het was alsof hij als soldaat tijdens de Eerste Wereldoorlog vier jaar in de loopgraven was blijven zitten, schuilend voor elk gevaar, om dan in de laatste week op z’n eentje half Duitsland te bezetten. Van lafheid of gebrek aan vaderlandsliefde kon je hem niet beschuldigen, maar hem als een goede soldaat catalogiseren voelde anderzijds ook niet natuurlijk aan.

​

 

*

Aan die heuvel in de Waalse stad voerden we zo’n lange discussie dat we ons nog moesten haasten om voor het sluitingsuur van het ijssalon bediend te worden. De rest van ons was de heuvel al opgegaan toen we na een paar meters doorhadden dat we niet voltallig waren. Onze gemeenschappelijke vriend stond nog aan de voet van de heuvel en keek nors naar de weg die voor zijn voeten lag. We vroegen wat er scheelde en hij zei dat hij liever naar een ander ijssalon ging. Eerst dachten we dat hij ermee aan het lachen was, maar nee, hij weigerde resoluut naar boven te gaan omdat het volgens hem te zwaar was. We probeerden op hem in te praten en plots kon het ijs hem ook gestolen worden - hij wilde zelfs direct naar huis! Alleen was hij met mij meegereden, dus hij had geen keus. De koppigheid won het echter van het verstand en hij bleef weigeren met ons mee te komen. Uiteindelijk heeft hij een halfuur daar aan die voet van de helling gezeten, terwijl wij rustig ons ijsje opaten.

​

Hoe viel die episode te rijmen met een man die de Berg wilde beklimmen? Elke mens had zo zijn paradoxen, maar onze gemeenschappelijke vriend trok die zo grotesk uiteen dat er geen enkele verbinding meer tussen bestond. De uiteinden zweefden dan achteloos rond, zonder indicatie dat ze eigenlijk bij elkaar hoorden.

Ik zag hem de tuin inwandelen terwijl hij links en rechts nog een opmerking naar zijn hoofd kreeg gegooid, genre “spaar je benen maar voor morgen”, waarop hij lachend grijnsde. Natuurlijk moest ik er iets van zeggen. Ik moest hem wijzen op de tegenstrijdigheid. Als die heuvel in de Waalse stad al te veel was kon hij best eerlijk zijn tegen zichzelf en afzien van zijn beklimming morgen. Ik zette mijn glas weg en probeerde in zijn buurt te komen zodat hij automatisch naar me toe liep.

​

“Bedankt voor de toastjes”, zei hij tegen me. “Ze zijn echt geweldig.”

​

“Graag gedaan.” Ik veegde met mijn wijsvinger langs mijn neusvleugels zonder dat het daar jeukte. “Dan heb je al een beetje krachtvoer binnen voor morgen.”

​

Nogmaals grijnsde hij. Kon hij er wel mee ophouden? Het was misschien wel zijn manier om zijn trots uit te dragen, elke keer wanneer iemand een toespeling op de Berg maakte.

​

De berg en hij, hij en de Berg.

​

Hoe meer ik erover nadacht, hoe meer ik de twee als gelijken zag. In een poëtische benadering pasten ze wel samen, belichaamden dezelfde filosofie. De vorige mensen die hun poging hadden zien stranden, waren misschien te veel bergbeklimmer in hun karakter en verloren daardoor de aparte kenmerken van de Berg uit het oog. Het ontbrak hen aan tegenstrijdigheden die het middenstuk van zijn functie verhieven. Die maandenlange trainingen in het hooggebergte waren van geen enkel belang. Nee, dan beter de voorbereiding van onze gemeenschappelijke vriend. Geen professionele oefeningen of strakke schema’s, maar een heel leven dat zich vertaalde in de kunst die de Berg van haar klimmers eiste.

​

Alsof onze gemeenschappelijke vriend mijn gedachten kon lezen, grijnsde hij nog harder, nog trotser. Die grijns was niet alleen omdat de hele brunch nu rond hem draaide. Het was omdat iedereen ervan uitging dat hij zichzelf overschatte en morgen niet verder dan zijn maximale springhoogte zou geraken, terwijl hij perfect wist dat hij gemaakt was om de top te bereiken.

​

Het meisje met de zwarte krullen had hem afgewezen, van de Verenigde Naties had hij geen job gekregen en zijn vliegbrevet moest hij na enkele maanden inleveren wegens te roekeloos gedrag. Net nu iedereen, waaronder ikzelf, zich een beeld begon te vormen van zijn karakter als een hoogvlieger op onverwachte momenten, doch met tegenvallende resultaten, zou hij onze verwachtingen van hem nogmaals compleet blokkeren door deze keer wel te slagen in zijn opzet. Dat zou de tegenstrijdigheden in zijn leven alleen nog verder uit elkaar rukken, en bijgevolg elke mogelijkheid om hem als mens te beschrijven volledig elimineren. Zou hij nog wel bestaan als hij niet viel te beschrijven? Of werd hij als een abstract schilderij in het museum waarin je zelfs na uren staren geen enkele herkenbare vorm ziet?

​

“Jij gaat de Berg morgen echt beklimmen, he?” Ik slikte en dacht aan alle gevolgen. “Je gaat jezelf verliezen daar.”

​

Met een laatste grijns nam hij een toastje van de schotel en at het triomfantelijk op. Daarna mengde hij zich tussen de andere gasten en liet mij achter met de waarheid en een leeg glas cava.

bottom of page