top of page
Muziek2_edited.jpg

​

 

Het is nacht, ik loop in de stad en hoor de melodie in de verte. Ergens is er een feestje bezig, de muziek dringt door tot in mijn beenderen en ik weet dat ik ernaartoe moet, dat het nog de enige plek op dit uur is waar ik mezelf levend kan houden.

Middenin de steegjes probeer ik in te schatten waar de geluiden vandaan komen. In welke richting ik me ook draai, ze lijken allemaal de oorsprong, alsof ik erdoor omringd ben. Ik moet vertrouwen op mijn instinct en sla af naargelang mijn gevoel me gidst, nooit neem ik de tijd om de straatnamen te lezen of mijn omgeving te observeren. Alles passeert aan mij terwijl ik me haast naar de bron van de melodie, die steeds lijkt te veranderen.

​

Ik loop helemaal alleen. De anderen zijn naar huis gegaan of hebben me gek verklaard, ze horen geen melodie, ze zijn daarom in het café blijven zitten en hebben mij aangeraden hetzelfde te doen. Naar buiten gaan in die koude, die duisternis om zonder aanwijzing achter ingebeelde klanken te hollen, het had allemaal geen betekenis, ik zou wellicht doodvriezen of ergens door iemand met slechte bedoelingen zodanig toegetakeld worden dat ik ergens leeg bloedde. Maar ik liep nu al een tijdje en de koude hield me niet meer in zo’n houtgreep als in het begin, de warmte stroomde door mijn bloed. Voor een aanslag op mijn leven was het nog te vroeg.

​

Ik denk dat ik er ben. Er is een groot herenhuis waarvan het raam op de tweede verdieping open staat. Daar komt de muziek vandaan, ik voel de trillingen als ik de gevel aanraak. Ik sla op de voordeur en roep zo luid als ik kan. Uiteindelijk verschijnt er een slaapdronken vrouw in de raamopening die me bijzonder nijdig aanstaart en me toeroept wat ik in godsnaam kom doen - weet ze nog niet dat zij het instrument van mijn melodie herbergt, dat uit haar huis een toon klinkt die voor alle anderen te hoog gegrepen is, maar bij mij binnenkomt als een bom?

​

Ik val op mijn knieën en smeek haar om mij binnen te laten, dan zal ik haar alles uitleggen, als ik eenmaal naast haar in de sofa kan zitten, ben ik in staat om het onder woorden te brengen van wat mij naar hier heeft geleid, zo hier op de stoep zou me dat nooit lukken, ik heb het gevoel dat alle buren vanuit hun ramen meekijken en dan struikel ik over mijn woorden. Alleen de grootste intimiteit maakt van deze waarheid een toespraak die tot haar ziel kan doordringen.

​

De vrouw wil niets weten van mijn intrede, ze noemt me een idioot en zegt dat ik haar moet laten slapen. Ze gooit haar raam weer dicht. Eén moment denk ik dat ik fout zit, dat hier helemaal geen feestje aan de gang is, maar dan klinkt daar weer de muziek, het danst door het glas heen tot bij mij. Meteen sta ik recht en loop naar de voordeur om te bellen tot ik het raam weer hoor opengaan. Nu is de vrouw razend, ze roept zo hard dat ik overal in de straat lichten zie aangaan achter gordijnen die één per één openschuiven: voor hen kan de show nu beginnen.

​

Ik ben zeker, zeg ik, uit haar woonkamer komt de bron die ik najaag, als ze mij gewoon even binnen laat, dan kan ik het bewijzen en zal ze zien dat ik gelijk heb. Even die klink omdraaien, de deur openen, het kost me minder tijd dan naar de wc te gaan, het zal zonneklaar zijn wat ik bedoel, en dan kunnen we samen van de muziek genieten, de nacht komt ten einde.

​

Vlak naast me valt een plant neer. De vaas waarin die zat, vliegt in stukken uiteen. Ze mikte op mijn hoofd, ik zie het aan haar woedende gebaren, ze scheldt me uit en zegt dat ze me zal blijven bekogelen tot ik ophoepel. Ik moet haar met rust laten en zelf naar bed gaan, zodat ik niemand meer lastig val met mijn waanbeelden. Daarna knalt ze het raam dicht, het licht gaat uit, ze schuift haar gordijnen toe, ik blijf achter en buig het hoofd. Alle buren barstten in applaus los en verdwijnen eveneens, allemaal kruipen ze weer onder de lakens.

​

Als alles in de straat weer stil valt, hoor ik geen melodie meer vanachter de gevel waar ik voor sta.

​

Maar ze klinkt nog, ergens anders, ergens ver weg. Ik moet me haasten. Ik vergeet de plant en begin te rennen in een nieuwe richting. Een akelig gevoel bekruipt me, maar ik kan er geen aandacht aan schenken, ik weet hoe het anders gaat, dan begin ik na te denken en ga ik ergens zitten en voor ik het weet vries ik dood zoals mijn vrienden waarschuwden. Ik moet in beweging blijven. Sneller lopen dan anders.

​

Door de koude vormt mijn adem een wolk die me verhindert om de weg voor mij nog helder te zien. Ik vertrouw nog meer op mijn oren, ben nu wel zeker dat ik op het juiste spoor zit, bij elke stap nader ik de melodie. De vrouw van daarnet was een vergissing, ze was een echo, de klanken botsen zodanig wild en uitgebreid tegen alle gebouwen dat het soms moeilijk is de exacte locatie vast te pinnen. Zij moest een kruispunt zijn van die flipperkast, als een ingebouwde spiegel van het medicijnkastje dat je zachtjes opendoet en plots zestien reflecties van jezelf ziet, in die audiovariant loop ik nu verloren, zonder een idee waar het oorspronkelijke exemplaar zich bevindt.

​

Mijn tempo blijft stijgen. Ik draai hoeken van straten om zonder te kijken wat erachter schuilt. Zelfs doodlopende steegjes loop ik helemaal uit tot ik de kille muur kan voelen die mij de weg verspert.  Op een van de weinige open stukken kom ik een tweetal tegen dat op een zelfgemaakt terras zit voor de deur van hun huis, ze zijn zo goed uitgerust dat ze zelfs over een warmtelamp beschikken, zodat ze zonder jas buiten kunnen zitten. Ze kijken me bezorgd aan, haast ouderlijk. Kom erbij, zeggen ze, maar ik schud mijn hoofd, kan hun aanbod niet aannemen. Als ik één moment bij hen in die warmte sta, zal de koude daarna drie keer zo hard aankomen. Ze bieden mij een tas thee en een deken aan en ook dat sla ik af. Ik kan me wel inbeelden hoe zij nu naar me kijken, ocharme die jongen, helemaal verkleumd loopt hij hier in het eindeloze, iemand zou hem toch moeten helpen, alleen wil ik geen hulp, hoef ik geen medelijden, mijn leed dient een hoger doel, hoewel ze dat niet lijken te beseffen.

​

Horen jullie de melodie, vraag ik en de twee halen hun schouders op. Hierbinnen bij ons staat de radio aan, zegt één van hen, misschien hoor je die.

​

Dat bedoel ik nu, ze snappen er niks van, een simpele radio, ongelofelijk. Wat ik voor ogen heb, is zovele malen groter dat ze het niet kunnen bevatten, ik kan het hen niet uitleggen, ik zou mijn tijd alleen voordoen. Snel bedank ik hen voor de vriendelijkheid en maak me uit de voeten als ik merk dat het is beginnen sneeuwen. Het tweetal ziet een figuur vertrekken die langzaam onder een laag bedekt wordt, klappertandend het licht en de warmte verlaat. Zelf ben ik ervan overtuigd dat het slechts tijdelijk is, eens bij de muziek kan ik mijn jas uitdoen en zal ik wel ontdooien.

​

In wat zich steeds meer ontwikkelt als een storm van witte kamikazes ploeter ik verder. Hier en daar worden al lantaarnpalen gedimd om stroom te sparen. Hoe hebben mijn vrienden het toch klaargespeeld? Was het echt zo simpel om ergens aan te bellen met het verzoek er te overnachten ter bescherming tegen de sneeuw? Dat kon toch niet, mij zou het nooit lukken. Hoe moest ik ooit in slaap geraken terwijl die muziek maar bleef door de straten razen?  Het zou me gek maken, ik zou het geen week volhouden.

​

Verblind en zonder gevoel in mijn tenen of vingers kan ik alleen hopen nergens tegenaan te botsen en onderuit te gaan. De melodie is nu een touw dat ik rond mijn middel bind als een drenkeling die niet weet waar boven en onder is, en zich laat optrekken door een onbekende kracht aan de andere kant van de oppervlakte.

​

Misschien hadden mijn vrienden gelijk met al hun verwittigingen. Het was allemaal niet zo ongevaarlijk als het leek vanuit de veilige buik van het café. Nu dronken ze wellicht een glas op mijn herinnering en zouden ze de volgende waaghals over mij vertellen om hem duidelijk te maken dat het allemaal hopeloos was.

​

Maar verdorie, ik hoor de melodie, ik ben er zeker van, zo zeker als ik ben dat ik adem, ergens luidt ie en signaleert het stuk paradijs dat alle pijn en ellende waard is.

 

De melodie is er. Het bestaat.

​

Maar of ik hem ooit vind, dat is een ander verhaal.

bottom of page